Vluchtelingen uitgebuit in Turkse kledingateliers

De grote toestroom van Syrische vluchtelingen zorgt voor nieuwe misstanden in de Turkse textielindustrie. Gevluchte mannen, vrouwen én kinderen worden er op grote schaal uitgebuit, bericht het AD van 23 april 2016.

Drie jaar geleden kwamen in Bangladesh 1127 textielarbeiders om het leven toen de acht verdiepingen tellende kledingfabriek Rana Plaza instortte. Sindsdien kijkt de wereld argwanend naar kleding met het label ‘Made in Bangladesh’. Kledingmerken als H&M en C&A hebben nu echter meer zorgen dan onveilige fabrieken in Bangladesh alleen, want ook in de Turkse kledingindustrie is een probleem ontstaan.

Turkije is, na China en Bangladesh, de grootste leverancier van kleding aan Europa. En het is momenteel ook het land dat 2,7 miljoen Syrische vluchtelingen opvangt. Slechts een klein deel daarvan – nog geen 10 procent, meldt het AD – wordt opgevangen in kampen. De rest dient in het eigen onderhoud te voorzien, bijvoorbeeld door zwart te werken in een van de talloze ateliers en fabrieken.

Kinderarbeid neemt toe

Volgens Ruth Vermeulen van de Fair Wear Foundation (FWF) was het fenomeen kinderarbeid bijna uitgebannen, maar neemt het inmiddels weer toe. FWF maakt zich hard voor goede arbeidsomstandigheden in de kledingindustrie en voert inspecties uit bij leveranciers van tal van aangesloten Europese kledingmerken. Ook een organisatie als Human Rights Watch bevestigt dat kinderarbeid in de Turkse textielindustrie toeneemt.

Er is westerse kledingconcerns veel aan gelegen niet met kinderarbeid geassocieerd te worden. H&M en Next gaven begin dit jaar overigens wel toe dat bij hun Turkse leveranciers Syrische vluchtelingenkinderen zijn aangetroffen. C&A en Primark erkenden de inzet van illegale, volwassen Syriërs. Volgens FWF komt élk kledingmerk wel problemen tegen, maar gaat het er vooral om wat ze doen om risico’s uit te sluiten.